Risicofactoren bij luchtwegvirulentie

Robert van Esch

Robert van Esch MSc.
PsychoNeuroImmunoloog

De wereld hangt van virussen aan elkaar in enorm veel variaties en heel veel getallen. Alleen al in de oceanen bevinden zich minstens zoveel virusdeeltjes als sterren in het heelal. Sommige dieren dragen meer dan driehonderdduizend verschillende virussen bij zich en alle virussen bij andere dieren en planten bij elkaar hebben enorme impact op het leven van de planeet. Wetenschappers schatten dat zich in het menselijke lichaam tenminste 300 miljard virussen bevinden, waarvan het merendeel niet pathogeen is. Mogelijk zijn meerdere factoren dan alleen een virus van belang of iemand na infectie ziek wordt, hoe ziek iemand wordt of zelfs hoeveel iemand levensgevaar loopt.

Virussen zijn niet altijd schadelijk, maar hebben soms evolutionair nut voor het leven van organismen. In het genenpakket van onder meer zoogdieren zit niet zelden viraal DNA, dat een rol speelt bij embryonale groei, afweerregulatie en carcinogene processen. Het soort virus bepaalt uiteindelijk of de samenkomst met de gastheer schadelijk is of symbiotisch. De evolutionaire ‘souplesse’ van virussen zorgt dat virussen makkelijk kunnen overspringen naar andere gastheren en zich ontpoppen als potentiële ziekmakers. Bij de oorspronkelijke bron of reservoir kan een virus zich duizenden jaren stil houden, alvorens toe te slaan bij de nieuwe gastheer. Aan de top van de meest pathogene virussen staan de RNA-virussen, waartoe onder meer behoren influenza, ebola, mazelen, retro- en coronavirussen. De pathogene combinatie van genetische hoedanigheid, hun vermogen tot  evolueren en wijze van verspreiding maakt dat met name luchtwegvirussen heel besmettelijk kunnen zijn.

Luchtvervuiling

Tegelijkertijd kunnen secundaire factoren van invloed zijn op de gevoeligheid voor en reactiviteit op virale infecties. Tot de milieufactoren die van invloed kunnen zijn op de uitwerking van luchtweginfecties, zoals bij coronavirussen, behoort chronische luchtvervuiling. Uit diverse wetenschappelijke studies komt naar voren dat langdurige blootstelling aan fijne stofdeeltjes met een maximale diameter van 2.5 𝜇m (PM2.5) kan leiden tot pathofysiologische effecten op het cardiovasculaire en respiratoire systeem. Tezamen met hun toxische lading bereiken fijnstofdeeltjes het relatief grote oppervlakte van de longen en belasten aldaar de vasculaire en lymfatische voorziening. Dientengevolge veroorzaken zij lokale inflammatie en provoceren alveolaire macrofagen. De met SARS-coronavirussen geassocieerde virulentie heeft directe impact op het longweefsel en de onderste luchtwegen. De predispositie door luchtvervuiling verhoogd enerzijds de permeabiliteit voor virale aanwezigheid en anderzijds verdere ontsporing van de immuunrespons. Aan de hand van epidemiologische studies schat men dat sprake is van een wereldwijde associatie tussen chronische blootstelling aan luchtvervuiling en hospitalisatie of overlijden na infectie met SARS-CoV-2 (COVID-19). Daarbij is statistisch significant bewijs geleverd dat elke toename van de luchtvervuiling met 1 mg/mᵌ bij langdurige blootstelling aan fijne stofdeeltjes (PM2.5) kan leiden tot een toename van vijftien procent van het sterftecijfer met COVID-19. Volgens sommige wetenschappers is aldus sprake van een stevige correlatie tussen fijnstofblootstelling en overlijden met COVID-19. Mondiaal zou dit gelden voor vijftien procent van alle corona-gerelateerde sterfgevallen en in Oost-Azië zelfs voor zevenentwintig procent.

stikstofdioxideconcentraties

Europese luchtvervuiling (stikstofdioxideconcentraties) gemeten voor en na lockdowns
KNMI/ESA, 2020

Metabole verstoringen

Naast chronische belasting van de luchtwegen en aanverwante luchtwegaandoeningen, zoals astma en COPD, vallen andere, mogelijke risicofactoren bij virulentie samen met obesitas en het metabool syndroom. Dit syndroom is een systemische en chronische verstoring van het metabolisme, waarbij overgewicht samengaat met hypertensie, verstoorde bloedsuikerregulatie, accumulatie van bloedvetten en verhoogde ontstekingsgevoeligheid. Deze metabole situatie is het gevolg van chronische leefstijlfouten, eventueel in combinatie met  transgenerationele gevoeligheid. Daarbij wordt gesteld dat de meeste COVID-patiënten niet overlijden aan het virus zelf, maar aan de hyperreactiviteit van het immuunsysteem ofwel de zogenoemde cytokinestorm. Het optreden van die cytokinestorm is eerder waargenomen bij andere soorten virusinfecties. Opvallend hierbij is dat de immunologische overreactie pas begint wanneer de virale activiteit grotendeels is geëindigd of afgeremd, meestal zeven tot tien dagen na aanvang van de symptomen. De ontsteking na virale infectie gaat vaak samen met een verhoogde stolling en verminderde fibrinolyse, die elkander kunnen versterken in hun manifestatie. Normaliter behoort kortdurende bloedstolling tot de respons van het aangeboren immuunsysteem bij het onschadelijk maken van infectieuze indringers. Die combinatie leidt tot systemisch gebrek aan zuurstof en behoort tot de pathofysiologie van ernstige COVID-19. Door lokale embolievorming kan belemmering ontstaan van de bloedvoorziening naar longen en andere vitale organen. Tevens ontstaan beschadigingen aan epitheel, longweefsel en andere structuren, die uiteindelijk kunnen leiden tot het Acute Respiratory Distress Syndrome (ARDS). De mate waarin de beschadigingen ontstaan door het virus of door het immuunsysteem is persoonsgebonden en aldus sterk afhankelijk van onderliggende metabole verstoringen.

Het US Centers for Disease Control (CDC) constateerde reeds in maart 2020 dat de meeste ziekenhuisopnames patiënten betrof van tenminste 65 jaar en dat bij het deel van de populatie waarvan medische data beschikbaar waren, 89 procent één of meerdere onderliggende pathologie had, zoals hypertensie (49.7 procent), obesitas (48.3 procent), diabetes (28.3 procent) en cardiovasculaire aandoeningen (27.8 procent). Middels een populatie-gebaseerde studie hebben Amerikaanse wetenschappers daarnaast geconcludeerd dat diabetes mellitus de kans op IC-opname bijna drievoudig verhoogt en de mortaliteit met een factor 3,2. Inmiddels is vastgesteld dat patiënten met een normale, nuchtere glucosespiegel (< 6,1 mmol/L) een respectievelijk 2,1 en 3,5 maal lager risico hebben op overlijden na 28 dagen dan patiënten met een glucosespiegel hoger dan 6,1 en 7,0 mmol/L. Voorts heeft men waargenomen dat personen met het metabool syndroom een zeven maal hogere kans hebben op het oplopen van pathologische COVD-19 dan mensen zonder metabole verstoringen. Uit een medische rapportage van 5279 patiënten met COVID-19 te New York City bleek tevens dat de belangrijkste klinische kenmerken waren een gemiddelde leeftijd van 54 jaar en cardiovasculair lijden (52 procent), obesitas met een minimale BMI van 30 kg/m²(35 procent) en suikerziekte (22 procent). Degenen die uiteindelijk in het ziekenhuis belandden waren opvallend vaker van het mannelijk geslacht en hadden significant vaker te maken met co-morbiditeit. Bovenal blijkt uit diverse retrospectieve studies dat vooral toename van de Body Mass Index (BMI) geassocieerd is met een gestegen kans op ernstig beloop van een infectie met COVID-19. Aan de hand van een studie onder bijna 434 duizend met COVID-besmette personen hebben Spaanse wetenschappers vastgesteld dat obese patiënten met een BMI van minstens 40 kg/m² ten opzichte van patiënten met een lagere BMI een 2,5 grotere kans hebben om opgenomen te worden in het ziekenhuis en een 2,3 maal grotere kans op ernstige ziekte na besmetting met COVID-19. Opvallend is dat zowel bij de Spaanse studie als bij andere studies uit Noord-Amerika en China ernstige obesitas als risicofactor vooral wordt gezien bij individuen jonger dan vijftig jaar. Dientengevolge is een omgekeerde relatie vastgesteld tussen leeftijd en BMI bij het ernstig verlopen van een COVID-infectie onder jongere mensen. Bij alle Amerikaanse patiëntstudies bleek zowel de incidentie als de ernst van beloop van de luchtweginfectie het grootst bij Afro-Amerikanen. Uit gegevens van de Nederlandse ziekenhuizen blijkt dat personen met een BMI tussen 25 en 30 kg/m² behoren tot een dominante subpopulatie bij IC-opname na COVID-besmetting.

BMI COVID-19 patiënten
BMI van alle COVID-19 patiënten tijdens opname Nederlandse IC’s gedurende laatste half jaar 2021
Stichting NICE, 2021

Volgens het CBS heeft één procent van de 20-plussers in Nederland te kampen met morbide obesitas. Dit betekent dat ruim honderdduizend volwassenen lijden aan de meest ernstige vorm van zwaarlijvigheid. Van de totale populatie heeft 36 procent matig overgewicht. Bij elkaar opgeteld kampt ongeveer vijftig procent van de 20-plussers in Nederlanders met overgewicht. Bij een volwassene is sprake van overgewicht bij een BMI van 25 of hoger. Bij een BMI van 30 of hoger spreekt men van ernstig overgewicht, oftewel obesitas. Obesitas kan worden onderverdeeld in drie klassen. De grenswaarden hiervan zijn: BMI 30 tot 35 (klasse 1), BMI 35 tot 40 (klasse 2) en BMI 40 of hoger (klasse 3). Bij klasse 3 is sprake van morbide obesitas. Wanneer de IC-populaties met een verhoogde BMI worden gekoppeld aan alle Nederlanders met een BMI van 25 of hoger, kan worden geconstateerd dat een groot deel van de Nederlandse 20-plussers in potentie risico loopt op een dramatisch beloop na infectie met COVID-19.

Obesitas in Nederland
Obesitas in Nederland in procenten van de totale populatie
CBS, 2017

Veroudering

Net als alle virussen zijn coronavirussen meer pathogeen voor mensen met een zwakkere gezondheid. Absoluut gezien overleden in Nederland vooral meer mensen van 80 jaar of ouder tijdens de eerste golf van corona-besmettingen. De tweede golf was, volgens het CBS, in de sterfte als eerste zichtbaar onder mensen van 80 jaar en ouder. Vanaf eind september 2020 was oversterfte in deze leeftijdsgroep waarneembaar, die duurde tot in de derde week van 2021. Onder 65- tot 80-jarigen was oversterfte zichtbaar vanaf begin oktober van 2020 en dit duurde tot en met half februari van 2021, aldus het CBS. Dit betekent dat leeftijd, of beter gezegd, leeftijd geassocieerde gezondheidsstatus, een risicofactor kan zijn voor ernstige pathologie na besmetting met COVID-19.

Overledenen per week
Overledenen per week en naar leeftijd gemeten ten tijde van de coronagolven
CBS, 2021

Verminderde competentie van het immuunsysteem kan samenhangen met of mede het gevolg zijn van immunosenescence ofwel immunologische ‘veroudering’. Deze vorm van veroudering refereert aan dusdanige vermindering van de immunologische functies dat associaties kunnen worden gelegd met verminderde respons op vaccinaties, verhoogde infectiegevoeligheid en chronische ziektebeelden, zoals cardiovasculaire aandoeningen en kanker. Prominente effecten van immunosenescence zijn het krimpen van de thymus en het verminderen van de afweercompetentie. Dit manifesteert zich in de numerieke afname en toenemende incompetentie van T- en B-cellen, verminderde respons van T- en B -geheugencellen op nieuwe antigenen en verminderde functionaliteit van dendritische cellen, granulocyten, monocyten, macrofagen en NK-cellen. Over de tijd kunnen bovendien epitheelbarrières van huid, darmen en longen aangetast worden onder invloed van nutriëntengebrek, fysiologische stress en chronisch medicijngebruik.  Het gevolg hiervan is chronische, pathogeenafhankelijke ontstekingsgevoeligheid. Tevens stijgt het risico voor het oplopen van infectieziekten, zoals influenza en bacteriële of virale longontsteking.

Uit onderzoek blijkt dat immunologische veroudering niet primair het gevolg is van fysieke veroudering, maar eerder kan worden toegeschreven aan milieu- en leefstijlfactoren. De waarneembare immunologische devaluatie is mogelijk niet permanent en zelfs beïnvloedbaar met nutritionele interventies. Uit studies naar effecten van voeding op de algehele ontstekingsgevoeligheid bij ouderen blijkt vooral het Mediterraans dieet een aantoonbaar gunstige uitwerking te hebben. Tevens kan chronisch gebrek aan specifieke micronutriënten een rol spelen bij de vatbaarheid voor infectieziekten en de verhoogde replicatiegevoeligheid voor bijvoorbeeld luchtwegvirussen. Ook het ongunstige verloop van de infectie kan geassocieerd worden met de status van specifieke micronutriënten die benodigd zijn bij de afweercompetentie. Hoewel de meeste studies aangaande de effecten van (micro)nutriënten spreken over associaties en niet over correlaties noch directe oorzaken, kan wat vitamine D betreft wel worden gesproken over over mogelijke correlaties en wetenschappelijk aantoonbare effecten op afweercellen. Afweercellen van het aangeboren en specifieke immuunsysteem reageren gunstig op vitamine D, waardoor overmatige immunologische expressie wordt geremd. Op en in diverse typen afweercellen bevinden zich vitamine D-receptoren. Sommige cellen van het aangeboren immuunsysteem brengen bovendien het enzym tot expressie dat vitamine D omzet naar de actieve vorm 1,25(OH)Den in de meeste afweercellen bevinden zich tientallen genen die gevoelig zijn voor 1,25(OH)D. In observationeel onderzoek ziet men verband tussen een laag vitamine D-gehalte en hoger risico op hart- en vaatziekte, diabetes mellitus, darmkanker, infectiegevoeligheid en auto-immuunziekten. Donkere huidskleur, obesitas en vanwege ouderdom opgesloten zitten in een verpleeghuis zijn daarnaast algemeen aanvaarde risicofactoren voor deficiëntie. Enkele van die risico’s zijn tevens co-morbiditeit bij het ongunstige verloop van een COVID-infectie.

Metabole route van vitamine D3
Metabole route van vitamine D3
Borsche L et al. Nutrients 13(3596), 2021

Wat betreft de relatie tussen vitamine D-status en virale infectiegevoeligheid is een aantal wetenschappelijke constateringen gedaan. Ten eerste remt D3 de productie van T-lymfocyten die ontstekingen produceren en stimuleert vitamine D de differentiatie van regulerende T-cellen. Hierdoor verkleint de kans op een ‘cytokinestorm’ en ARDS, die zo kenmerkend zijn voor ernstige COVID. Daarnaast produceert D3 de aanmaak van specifieke eiwitten in macrofagen en longepitheelcellen, die invasie van luchtwegvirussen tegengaan. Tenslotte moduleren D3 en 1,25(OH)D de bloedrukregulatie, endothele functie, vasculaire doorlaatbaarheid en de bloedstolling op dusdanige wijze dat de vasculaire adaptatie toeneemt en de kans op acute pathofysiologie ten tijde van virulentie verkleind wordt. De aanwijzingen dat deficiëntie van vitamine D een rol speelt bij ernstig verloop van COVID-19 zijn sterk. Zo hebben wetenschappers middels een systemische review en meta-analyse van data over 1601 ziekenhuispatiënten onlangs geconstateerd dat een lage spiegel van D3 een voorspellende factor is en geen bijverschijnsel van het infectieverloop. Daarbij stellen ze vast dat bij een bloedspiegel van 30 ng/mL (75 nmol/L) en hoger, de mortaliteit aanzienlijk daalt en dat vanaf een spiegel van 50 ng/mL (125 nmol/L) de sterftekans nivelleert. Uit een recente, Italiaanse studie onder 103 ziekenhuispatiënten met COVID-19 is voorts gebleken dat patiënten met ernstige symptomatologie lagere vitamine D-spiegels hadden dan degene met milde symptomen en de controlegroep, die niet met COVID-19 geïnfecteerd was. Deze bevindingen waren ongeacht leeftijd, geslacht en co-morbiditeit.

Vitamine D-status (ng/mL) in relatie tot ziekteverloop bij COVID-subpopulaties
Vitamine D-status (ng/mL) in relatie tot ziekteverloop bij COVID-subpopulaties in vergelijking tot controlegroepen in en buiten hospitalisatie.
Campi et al. BMC Infectious Diseases 21(566), 2021

Helaas kan worden vastgesteld dat een toereikende vitamine D-spiegel (> 80 nmol/L) ook bij de gemiddelde Nederlander nauwelijks voor komt. Circa 50 procent van de thuiswonende ouderen en 85 tot 90 procent van de bewoners van een verzorgings- of verpleeghuis heeft zelfs een vitamine D-spiegel lager dan 50 nmol.  Daarbij blijkt uit een Nederlands onderzoek onder 613 volwassenen dat bij 19 tot 51 procent van de personen met een niet-westerse afkomst een ernstige vitamine D-deficiëntie (< 25 nmol/L) bestaat. Bij een steekproef naar de vitamine D-status onder Surinaamse en autochtone inwoners van Amsterdam werd bij 40 procent van de Surinamers tot vijftig jaar eveneens een vitamine D-spiegel lager dan 30 nmol gevonden (bij autochtone populatie 8 procent) en bij 80 procent van de Surinaamse vrouwen ouder dan vijftig jaar een vitamine D-spiegel lager dan 50 nmol, terwijl het percentage bij de autochtone Nederlanders 40 procent was. Volgens het CBS hadden inwoners met een migratieachtergrond in relatieve zin een hoger risico om in 2020 te overlijden aan COVID-19. Dit gold met name wanneer dit een niet-westerse migratieachtergrond betrof. Van de klassieke immigratielanden was vooral voor inwoners met een Turkse en Surinaamse migratieachtergrond het relatieve risico groot. Ook bleek het risico hoger in Zuidoost-Nederland en de drie grootste steden. Of het geconstateerde risico direct samenhangt met ongezondere leefstijlfactoren, milieuvervuiling, vitamine D-deficiëntie of een combinatie hiervan, is niet vast te stellen. Feit is wel dat alle betreffende factoren als potentiële bedreigingen aanwezig zijn bij die populaties.

Relatieve risicosterfte aan COVID-19 naar migratieachtergrond in Nederland ¹)

Relatieve risicosterfte COVID-19 naar migratieachtergrond in Nederland ¹)
De visser M et al. CBS, 2021

Conclusies

Secundaire factoren kunnen van invloed zijn op de gevoeligheid voor en reactiviteit op virale luchtweginfecties. De predispositie door luchtvervuiling versterkt enerzijds de respons op virale aanwezigheid en anderzijds verdere ontsporing van de immunologische reactie. Aan de hand van epidemiologische studies constateert men dat sprake is van een wereldwijde associatie tussen chronische blootstelling aan luchtvervuiling en hospitalisatie of overlijden na infectie met COVID-19. Andere risicofactoren bij luchtwegvirulentie hangen nadrukkelijk samen met co-morbiditeit, die vooral gerelateerd zijn aan obesitas en het metabool syndroom. Daarbij wordt aangenomen dat de meeste patiënten niet overlijden aan het virus zelf, maar aan de zogenoemde cytokinestorm. Bovenal blijkt dat vooral toename van de BMI sterk geassocieerd is met een gestegen kans op ernstig beloop van COVID-19, waarbij een omgekeerde relatie is vastgesteld tussen leeftijd en BMI bij de ernst van het ziekteverloop. Tevens kan immunologische veroudering een rol spelen bij de pathofysiologische respons. Deze status refereert aan afname van de afweercompetentie ten gevolge van fysiologische veroudering. Het gevolg hiervan is pathogeenafhankelijke ontstekingsgevoeligheid en gestegen risico voor het oplopen van infectieziekten. Voedingskeuzen en nutriëntenstatus zijn hierbij mede van belang. Met name wat betreft vitamine D wordt gesproken over gunstige effecten op het immuunsysteem en deficiëntie wordt geassocieerd met een groter risico op hospitalisatie en mortaliteit na COVID-infectie én het vaker verschijnen van chronische aandoeningen, die tevens als co-morbiditeit verschijnen bij ernstige infectie.

Aangezien mondiaal reeds decennialang sprake is van ernstige luchtvervuiling, het aantal mensen met overgewicht in Nederland objectiveerbaar stijgt, net als het aantal mensen met één of meerdere co-morbiditeiten, de bevolking in Nederland en omringende landen vergrijst en vitamine D-deficiëntie in grote delen van Europa veel voor komt, zijn de randvoorwaarden geschapen die kunnen leiden tot grootschalige infectiegevoeligheid voor ernstige luchtwegvirulentie. De vraag is dan of COVID-19 de oorzaak is van de huidige gezondheidscrisis of slechts de spreekwoordelijke kanarie in de kolenmijn.

Chen Y, Liu Q, Guo D. Coronaviruses: genome structure, replication, and pathogenesis. J Med Virol. 92(4): 418-423 2020

Rothan AH, Byraredd SN. The epidemiology and pathogenesis of coronavirus disease (COVID-19) outbreak. Journal of Autoimmunity, 2020

Wu X, Nethery RC, M. Sabath B, Braun D, Dominici F.  Air pollution and COVID-19 mortality in the United States: Strengths and limitations of an ecological regression analysis. Science Adv. 6, 2020

Henderson LA et al. On the Alert for Cytokine Storm: Immunopathology in COVID-19. Arthritis & Rheumatology Vol. 72(7): 1059–1063, 2020

Jamilloux Y, Henry T, Belot A, et al. Should we stimulate or suppress immune responses in COVID-19? Cytokine and anti-cytokine interventions. Autoimmun Rev. 19(7), 2020

Argyropoulos KV, Serrano A, Hu J, et al. Association of Initial Viral Load in Severe Acute Respiratory Syndrome Coronavirus 2 (SARS-CoV-2) Patients with Outcome and Symptoms. Am J Pathol. 2020

Stefan N, Birkenfeld AL, Schulze MB, Ludwig DS. Obesity and impaired metabolic health in patients with COVID-19. Nat Rev Endocrinol. 16(7): 341-34, 2020

Finer N, Garnett SP, Bruun JM. COVID-19 and obesity. Clin Obes. 10(3), 2020

Luzi L, Radaelli MG. Influenza and obesity: its odd relationship and the lessons for COVID-19 pandemic. Acta Diabetol. 57(6): 759-764, 2020

Gao F et al. Obesity Is a Risk Factor for Greater COVID-19 Severity. Diabetes Care. 43(7), 2020

Mohammad S et al. Obesity and COVID-19: what makes obese host so vulnerable? Immun Ageing. 18(1), 2021

Petrilli CM et al. Factors associated with hospital admission and critical illness among 5279 people with coronavirus disease 2019 in New York City: prospective cohort study. BMJ 369, 2020

Kass DA, Duggal P, Cingolani O. Obesity could shift severe COVID-19 disease to younger ages. Lancet. 395(10236): 1544-1545, 2020

Roncon L, Zuin M, Rigatelli G, Zuliani G. Diabetic patients with COVID-19 infection are at higher risk of ICU admission and poor short-term outcome. J Clin Virol. 127, 2020

Yousefzadeh, MJ et al. An aged immune system drives senescence and ageing of solid organs. Nature, 594(7861): 100–105, 2021

Clements, SJ & Carding SR. Can Nutritional Intervention Counteract Immunosenescence in the Elderly? Molecular Basis of Nutrition and Aging, 2016

Van der Meer IM, Boeke AJ, Lips P, Grootjans-Geerts I,Wuister JD, Devillé WL, Wielders JP, Bouter LM, Middelkoop BJ. Fatty fish and supplements are the greatest modifiable contributors to hydroxyvitamin D concentration in a multi-ethnic population. Clin Endocrinol 68: 466-72, 2008

Holick MF. The vitamin D epidemic and its health consequences. The Journal of nutrition. 135(11): 2739-48, 2005 

Campi et al. Vitamin D and COVID-19 severity and related mortality: a prospective study in Italy. BMC Infectious Diseases 21(566), 2021

Borsche L, Glauner B, von Mendel J. COVID-19 Mortality Risk Correlates Inversely with Vitamin D3 Status and a Mortality Rate Close to Zero Could Theoretically Be Achieved at 50 ng/mL 25(OH)D3: Results of a Systematic Review and Meta-Analysis. Nutrients 13(3596), 2021

Verkaik-Kloosterman J et al. Voedingsstatus van Hindoestaanse en Creoolse Surinamers en autochtone Nederlanders in Nederland. Het SUNSET-onderzoek. RIVM, 2011.