Het microbioom als fertiliteitsfactor

Robert van Esch

Robert van Esch MSc.
PsychoNeuroImmunoloog

De niet met het blote oog waarneembare aanwezigheid van micro-organismen in het menselijk lichaam vormt de genetische weergave van de ecologische gemeenschap van commensale, symbiotische en pathobiotische micro-organismen die ons lichaam met ons deelt. Zij vormen het microbioom en hiertoe behoren bacteriën, gisten, parasieten, virussen en hun bacteriofagen. De populatiegrootte en de biodiversiteit van het microbioom verschilt per lichaamslocatie. De regio’s en zones in het lichaam waar zich significante concentraties microculturen bevinden, hebben direct of indirect contact met de buitenwereld. Mede vanwege zijn oppervlakte kent het maag-darmkanaal de grootste aantallen. Uit studies is gebleken dat orgaan specifieke samenstelling van het microbioom een rol speelt bij de vruchtbaarheid van zowel mannen als vrouwen.

De genetische expressie en hiermee de functionele aanwezigheid van specifieke microculturen staat onder invloed van leeftijdsfase, voeding, geografische locatie, seizoen en medicijngebruik. Wetenschappers benadrukken de complexiteit van de interacties tussen pathogenen, gunstige culturen en orgaan specifieke functionaliteit. Recentelijk hebben wetenschappers vastgesteld dat de aanwezigheid van lokale bacteriën ook een rol kan spelen bij de vruchtbaarheid. Een rol van betekenis wordt onder meer toegekend aan het lokale microbioom in de follikels, het endometrium en in de vagina. In het vochthoudende compartiment van de follikels zijn Lactobacillus crispatus, L.gasseri en soorten van Actinomyces en Propionibacterium aangetroffen. Uit een studie blijkt dat de aanwezigheid van Lactobacilli in het milieu van de follikel een gunstig effect heeft op de embryonale ontwikkeling tijdens in vitro fertilisatie. Daarbij heeft men geconstateerd dat het milieu van de linkerfollikel meer bacterieculturen telt dan in de rechterfollikel. Mogelijk dat dit verschil verklaard wordt door de asymmetrische doorbloeding van de gonaden, wat hierdoor kan wijzen op een bacteriële transitie via de bloedbaan. Het lokale milieu in de baarmoeder bestaat hoofdzakelijk uit bacteriën afkomstig van drie stammen, namelijk Proteobacteria, Firmicutes en Bacteroidetes. De baarmoeder wordt hoogstwaarschijnlijk gekoloniseerd vanuit de flora van de darm en van de vagina, die gedomineerd behoort te worden door Lactobacilli. Uit enkele studies is gebleken dat vrouwen met een ongunstige vaginale flora een significantere lagere kans hebben op een succesvolle zwangerschap dan vrouwen met een gezond microbioom aldaar.

Het microbioom van de vrouwelijke voortplantingsorganen

Het microbioom van de vrouwelijke voortplantingsorganen

Tomaiuolo R et al. High-Throughput 9(12), 2020

Als tegenhanger blijken mannen te beschikken over een zogenoemd seminal fluid microbiome. Deze lokale gemeenschap betreft de microben die zich bevinden in en om de urogenitale zone van de man, inclusief de prostaat. Het summum van dit lokale microbioom manifesteert zich in het sperma, dat normaliter alleen anaerobe bacteriën bevat en wordt gedomineerd door Lactobacillus, Pseudomonas of Prevotella. De dominante aanwezigheid van Prevotella en Pseudomonas wordt geassocieerd met zaad van lage kwaliteit, terwijl zaad dat veel Lactobacillus bevat geassocieerd wordt met hoge kwaliteit. Mogelijk dat de melkzuurvorming door Lactobacilli een gunstig effect heeft op het metabolisme van de zaadcellen en een antibacterieel effect heeft tegen pathogene microben tijdens de spermatogenese. Het microbioom van het sperma heeft een lagere biomassa en een hogere diversiteit dan het vaginale microbioom. Het seminal fluid kan het lokale microbioom in de vagina en endometrium behoorlijk veranderen na seksuele gemeenschap. Sommige bacteriestammen worden zowel in het sperma als in de vaginale flora aangetroffen, wat mogelijk kan wijzen op het delen van bacteriën en het wederzijds beïnvloeden van elkanders microbioom in de reproductiezone. Waarschijnlijk dat deze interactie tevens de uitwisseling tussen baarmoeder en embryo kan beïnvloeden tijdens de innesteling en placentavorming, waarbij Proteobacteria, Actinobacteria, Bacteroidetes Tenericutes, Fusobacteria en Firmicutes als dominante stammen worden aangetroffen.

De taxonomie en functionele veranderingen van het mannelijk microbioom

De taxonomie en functionele veranderingen van het mannelijk microbioom in de urogenitale zone in relatie tot vruchtbaarheid

Lundy SD et al. European Urology, 79(6): 826–836, 2021

Geboorte

Niet alleen de samenstelling van de lokale flora in het geboortekanaal kan impact hebben op het geboorteproces, maar ook de omstandigheden rondom en vlak na de geboorte. Zo laat het intestinale microbioom van baby’s die worden geboren via het geboortekanaal een stempel zien van bacterieculturen die voorkomen in de vaginale flora van de moeder. Bij de geboorte door het geboortekanaal worden de huid en de slijmvliezen van de baby namelijk blootgesteld aan de vaginale flora, die normaliter door Lactobacilli wordt gedomineerd. Bij kinderen die met een keizersnede worden geboren, manifesteert het intestinale microbioom de opvallende aanwezigheid van soorten die op de huid te vinden zijn, zoals Staphylococcus.

Middels een kleine studie uit 2018 met 35 pasgeborenen hebben wetenschappers vastgesteld dat de compositie en ontstekingsgevoeligheid ook kan veranderen onder invloed van de geboorte-locatie. Ofschoon alle baby’s een geboorte hadden zonder keizersnede en allemaal borstvoeding kregen, vertoonde de 21 pasgeborenen die in het ziekenhuis waren geboren de verhoogde aanwezigheid in hun ontlasting van specifieke culturen die veel in ziekenhuizen voorkomen. Zij bleken te beschikken over lagere hoeveelheden Bacteroides, Bifidobacteria, Streptococcus en Lactobacilli en een verhoogde aanwezigheid van Clostridia en Enterobacteriaceae. Dit zorgde voor de toegenomen productie van metabolieten die ontstekingen uitlokten in het darmepitheel. Bij de 14 kinderen die thuis werden geboren, bleken de betreffende culturen meer in balans en was geen ontstekingsexpressie waarneembaar. Mogelijk dat deze bevindingen verklaarbaar zijn met behulp van de enkele wetenschappelijke hypothesen.

Hygiëne en Old friends

De hygiënehypothese kwam tot stand als wetenschappelijke verklaring voor de significante toename van allergieën, astma en auto-immuunziekten in geciviliseerde samenlevingen. Mede beïnvloed door resultaten uit epidemiologisch onderzoek kwam men tot de aanname dat (te) uitgebreide hygiëne, in combinatie met onbeperkt gebruik van antibiotica en vaccinaties, zorgde voor verminderd contact met latente pathogenen die normaliter immunologische activiteit zouden ontlokken. Toen enkele jaren later een nieuwe populatie regulerende T-cellen werd ontdekt, de zogenoemde Treg, veranderde de zienswijze. De activering van Treg  is antigeenafhankelijk. Uit onderzoek is gebleken dat Treg primair gestimuleerd worden bij contact met allergenen en micro-organismen.

Die antigeenafhankelijke reactiviteit van Treg ligt aan de basis van de Old friends hypothesis. Deze hypothese veronderstelt dat relatief onschuldige microben (‘old friends’), die gedurende de menselijke evolutie altijd aanwezig zijn geweest, door het afweersysteem inmiddels als ongevaarlijk worden beschouwd. Hun aanwezigheid zal daarom kunnen leiden tot afweermodulatie in plaats van immunologische hyperreactiviteit. De modulatie kan het immuunsysteem trainen en balanceren. En gebrek aan hun aanwezigheid ten gevolge van overmatige hygiëne en ontsmetting kan ten koste gaan van de immunologische veerkracht. Daarentegen kan de regelmatige blootstelling aan niet commensale culturen een bijdrage leveren aan betere afweercompetentie en leiden tot minder immunologische ontsporingen. Zo heeft men aan de hand van studies waargenomen dat het fysieke contact tussen mensen en hun huisdieren bijdraagt aan een microbiotische uitwisseling en dat bijvoorbeeld hondenbezitters meer microben hebben afkomstig van hun eigen hond dan van andere honden. Voorts is geconstateerd dat het op jonge leeftijd hebben van een huisdier kan leiden tot de significante afname van de mogelijke ontwikkeling van allergieën.

De Old Friends hypothese

 De Old Friends hypothese

Rook GAW. Allergy, Asthma & Clinical Immunology 4, 2008

Resilience

In het verlengde van de genoemde hypotheses heeft zich recent de Disappearing microbiome hypothese ontwikkeld, die stelt dat, door toegenomen verschraling van zowel het voedingspatroon als de leefomgeving door monocultuur, pesticiden- en antibioticagebruik, ons microbioom verzwakt is geraakt in zijn diversiteit en weerbaarheid. Dit zou vervolgens kunnen leiden tot de toename van chronische ziektebeelden in welvaartslanden. Het microbioom van de mens vertegenwoordigt een complex ecosysteem met een sterk heterogeen karakter. Dankzij haar grote biodiversiteit kan deze microbiotische gemeenschap incidentele verstoringen weerstaan. Aanzienlijke verstoringen beproeven de weerbaarheid van de gemeenschap en haar weerstand tegen invasieve, pathogene microben. Veerkracht of resilience is daarom het anker in de ecologie van ons microbioom. Het verlies van commensale culturen kan dientengevolge leiden tot een cascade met mogelijke, verregaande gevolgen voor de biotische homeostase, afweermodulatie en fertiliteit.

Moedermelk

Gebrek aan gevarieerde voeding en voedingsbodem ligt mede aan de basis van verschraling. Daar mensen zoogdieren zijn, is moedermelk de eerste voedingsbron waar we mee in aanraking komen. Moedermelk is voor de pasgeborene de primaire bron van voedsel en bevat micro- en macronutriënten, oligosacchariden, essentiële suikers, RNA-moleculen antistoffen en commensale bacterieculturen, waaronder Streptococcus, Clostridia, Bacteroides, Bifidobacteria en Lactobacilli, zoals L.gasseri, L.salivarius en L.fermentum. Met de dagelijkse consumptie van moedermelk ontstaat een setpoint voor de microbiotische en immunologische programmering voor de rest van het leven. Gedurende het eerste levensjaar doen zich vervolgens meerdere bedreigingen voor die het microbioom kunnen verstoren, zoals het gebruik van antibiotica en de introductie van andere soorten melk dan moedermelk. De kwaliteit en kwantiteit van moedermelk is sterk afhankelijk van de leefstijl van de moeder. Ook de wijze van geboorte, overgewicht bij de moeder, gebruik van medicatie en lactatieperiode kunnen van invloed zijn op de bacteriële samenstelling van moedermelk. Vrouwen die na vaginale geboorte moedermelk produceren laten bijvoorbeeld meer Lactobacillus en Bifidobacterium in de moedermelk zien dan vrouwen met een keizersnede; vrouwen met overgewicht vertonen minder diversiteit en Bifidobacterium en meer Staphylococcus dan vrouwen met een normaal gewicht en naarmate vrouwen langer borstvoeding geven neemt het aantal Bifidobacterium en Enterococcus in de moedermelk toe. Aldus kan de kans op een divers of verarmd microbioom transgenerationeel bepaald worden. De introductie van vast voedsel bij het kind kan eveneens een ijkpunt zijn, waardoor het microbioom van samenstelling verandert. Vetten, koolhydraten en eiwitten hebben namelijk elk hun uitwerking op de compositie van de intestinale flora. En verschraling van de kwaliteit van het voedselaanbod heeft uiteraard impact op het intestinale microbioom.

De bacteriële kerngemeenschap in moedermelk

De bacteriële kerngemeenschap in moedermelk

Ojo-Okunola A, Nicol M and du Toit E. Nutrients 10 , 2018

Orale invloed

De betrokkenheid van specifieke bacteriën bij de etiologie van gebitsaandoeningen, zoals parodontitis, is ook een aangrijpingspunt voor pathofysiologie die mede impact kan hebben op de zwangerschap. Onder normale omstandigheden worden die in potentie pathogene bacteriën enkel en alleen aangetroffen in de mond. Zij worden beschouwd als een pathobiont van de orale flora. Dit wil zeggen dat zij onderdeel uitmaken van de commensale flora en een bijdrage leveren aan de lokale symbiose. Echter, bij zieke personen is het aantal aantoonbaar groter dan bij gezonde personen. Tijdens pathogene omstandigheden worden de bacteriën ook aangetroffen op andere locaties buiten de orale ruimte. De aanwezigheid en verspreiding neemt toe met verslechtering van de orale condities. De pathogene toename kan versterkt worden door ongunstige, secundaire factoren, zoals roken en suikerziekte. Uit studies blijkt dat het aantal pathogenen dat bij patiënten met gingivitis en parodontitis in speeksel wordt aangetroffen groter is in vergelijking met gezonde individuen.

De pathogene verplaatsing van ongunstige bacteriën is een potente stimulator voor de productie van ontstekingseiwitten en zelfs van oncogenen. Voorts blijkt uit studies bij proefdieren en mensen dat zij in verhoogde concentraties kunnen worden aangetroffen bij infecties elders in het lichaam. Zo worden zij geassocieerd met infecties van sinussen, tonsillen, lymfeklieren, luchtwegen en longen, buikholte, vaatwanden, gewrichten en hersenen. Opvallend is bovendien dat pathogene microben tevens kunnen worden gedetecteerd in navelstrengbloed, de placenta en in weefsels van foetus en pasgeborenen en hiermee een mogelijke risicofactor kan vormen voor complicaties tijdens de zwangerschap.

Middels een case study uit 2009 heeft men bijvoorbeeld de waarschijnlijke relatie vastgesteld tussen doodgeboorte van een kind en orale infectie van de moeder met de pathogeen Fusobacterium nucleatum. Volgens de moeder, die reeds enkele dagen last had van een bovenste luchtweginfectie met lichte koorts, was het kind de ochtend voor gedwongen levering nog in leven. Met toestemming van de moeder werden zowel placenta als dode baby onderzocht en werden significante concentraties F.nucleatum vastgesteld in de placenta, longen en maag van de doodgeborene. Bij de moeder, die gedurende haar zwangerschap last had gehad van bloedend tandvlees ten gevolge van gingivitis, werden slijmmonsters geanalyseerd van vagina, baarmoedermond, rectum en gebit. Daarbij werd alleen DNA van F.nucleatum aangetroffen in de plaquemonsters van het gebit en niet in de andere monsters.  Volgens de wetenschappers kan de combinatie van zwangerschap geassocieerde gingivitis met de tijdelijke verzwakking van het immuunsysteem (vanwege de luchtweginfectie) hebben geleid tot acute translocatie van F.nucleatum richting de onbeschermde placenta. De intra-uteriene kolonisatie en proliferatie kan vervolgens hebben geleid tot de plotselinge dood van de foetus. Mogelijk dat de combinatie van genoemde factoren van doorslaggevender belang is geweest dan de orale verstoring alleen. Zo blijkt volgens een meta-analyse en systemische beoordeling van studies met bijna 7000 zwangere vrouwen met gingivitis of parodontitis dat verbetering van de gebitsconditie gedurende de zwangerschap geen effect heeft op het voorkomen van complicaties, zoals vroeggeboorte. Wel blijkt uit enkele studies dat ontstekingsreacties, uitgelokt door pathogene bacteriën, de zwangerschap kan verstoren en vroeggeboorte kan veroorzaken.

Conclusies

Bij diverse organen zijn, naast het darmkanaal, microbiële gemeenschappen waargenomen die impact uitoefenen op de orgaanfunctionaliteit. De microben in de voortplantingsorganen vormen heterogene, relatief stabiele en lokaal geadapteerde kolonies. De microben die worden aangetroffen in vloeistoffen, zoals sperma, hebben een predispositie voor verspreiding en kolonisatie via seksuele overdracht. Zodoende beïnvloeden zij de seksuele uitwisseling en bepalen mede de bevruchtingskwaliteit tijdens intieme interactie. De wijdverspreide aanwezigheid van microben in voortplantingsorganen van mannen en vrouwen kan aldus impact hebben op diverse aspecten van de vruchtbaarheid en zwangerschap.

Microbioom en reproductie

Microbioom en reproductie

Younes JA et al. Trends in Microbiology 1490, 2017

Wetenschappelijk webinar

ReThink Foundation organiseert elke maand een wetenschappelijk webinar waaraan je gratis deel kunt nemen. Hierin reiken wij je de theoretische onderbouwing voor de praktische interventies die je aan je cliënten voorlegt. Het webinar ‘De sexualisatie van ons microbioom’ is nu op elk gewenst tijdstip terug te kijken. Onder het kopje ‘opleidingen‘ vind je alle wetenschappelijk webinars en seminars die dit jaar gepland staan of waarvan je de opgenomen versie terug kunt kijken.

Xu Z and Knight R. Dietary effects on human gut microbiome diversity. British Journal of Nutrition 113: S1–S5, 2015

Schoenmakers S et al. The matter of the reproductive microbiome. Obstetric Medicine 0(0): 1–9, 2018

Pelzer ES, Allan JA, Waterhouse MA et al. Microorganisms within human follicular fluid: effects on IVF. PLoS One, 2013

Younes JA et al. Women and Their Microbes: The Unexpected Friendship. Trends in Microbiology 1490, 2017

Singer M. Bacterial interactions in the female genital tract – A triangle affair between pathogens, microbiota, and host. VU Amsterdam Research Portal, 2019

Hou D et al. Microbiota of the seminal fluid from healthy and infertile men. Fertil Steril. 100(5): 1261–1269, 2013

Rowe M et al. The Reproductive Microbiome: An Emerging Driver of Sexual Selection, Sexual Conflict, Mating Systems, and Reproductive Isolation. Trends in Ecology & Evolution 35(3), 2020

Combellick JL et al. Differences in the fecal microbiota of neonates born at home or in hospital. Scientific reports 8, 2018

Song SJ, Lauber C, Costello EK, et al. Cohabiting family members share microbiota with one another and with their dogs. eLife 2, 2013

Fujimura KE, Johnson CC, Ownby DR, et al. Man’s best friend? The effect of pet ownership on house dust microbial communities. J Allergy Clin Immunol 126: 410–412, 2010

Blaser MJ, Falkow S. What are the consequences of the disappearing human microbiota. Nat Rev Microbiol. 7: 887–94, 2009

Cho I and Blaser MJ. The human microbiome: at the interface of health and disease. Nat Rev Genet. 13(4), 2012

Ojo-Okunola A, Nicol M and du Toit E. Human Breast Milk Bacteriome in Health and Disease. Nutrients 10: 1643, 2018

Han YW. Fusobacterium nucleatum: a commensal-turned pathogen. Curr Opin Microbiol. 0: 141–147, 2015

Saygun I, Nizam N, Keskiner I, Bal V, Kubar A, Acikel C, Serdar M, Slots J. Salivary infectious agents and periodontal disease status. J Periodontal Res. 46: 235–239, 2011

Zhou X, Liu X, Li J, Aprecio RM, Zhang W, Li Y. Real-time PCR quantification of six periodontal pathogens in saliva samples from healthy young adults. Clin Oral Investig. 2014

Bachrach G, Ianculovici C, Naor R, Weiss EI. Fluorescence based measurements of Fusobacterium nucleatum coaggregation and of fusobacterial attachment to mammalian cells. FEMS Microbiol Lett. 248:235–240, 2005

Brook I. Fusobacterial infections in children. Curr Infect Dis Rep. 15: 288–294, 2013

Elkaim R et al. Prevalence of periodontal pathogens in subgingival lesions, atherosclerotic plaques and healthy blood vessels: a preliminary study. J Periodontal Res. 43: 224–231, 2008

Pyysalo MJ et al. The connection between ruptured cerebral aneurysms and odontogenic bacteria. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 84: 1214–1218, 2013

Ford PJ et al. Inflammation, heat shock proteins and periodontal pathogens in atherosclerosis: an immunohistologic study. Oral Microbiol Immunol. 21: 206–211, 2006

Han YW, Fardini Y, Chen C, Iacampo KG, Peraino VA, Shamonki JM, Redline RW. Term stillbirth caused by oral Fusobacterium nucleatum. Obstet Gynecol. 115: 442–445, 2010

Rosa MI et al. Periodontal disease treatment and risk of preterm birth: a systematic review and meta-analysis Cad. Saúde Pública, Rio de Janeiro 28(10): 1823-1833, 2012

Musilova I et al. Maternal serum C-reactive protein concentration and intra-amniotic inflammation in women with preterm prelabor rupture of membranes. PLoS ONE 12(8), 2017

Lundy SD et al. The microbiome of the infertile male. Curr Opin Urol 30: 355–362, 2020
Lundy SD et al. Functional and Taxonomic Dysbiosis of the Gut, Urine and
Semen Microbiomes in Male Infertility. European Urology, 79(6): 826–836, 2021